Fatale ontwikkeling
In Genesis 6:1-4 lezen we over een fatale ontwikkeling in de wereldgeschiedenis. Als de mensen zich op de aardbodem beginnen te vermenigvuldigen en er dochters bij hen worden geboren, kiezen de zonen van God [bene ha elohiem], de mooiste meisjes uit en verwekken bij hen kinderen. Maar het zijn geen gewone mensenkinderen die worden geboren, want als de kinderen opgroeien worden het reusachtige en boosaardige wezens. In het boek van Henoch – waaruit de apostel Judas vrijelijk citeert [Judas 1:14-15] – kunnen we lezen over deze giganten, hoe ze met hun gestalte boven de hoogste bomen uitsteken en hoe kwaadaardig ze omgaan met de mensen en de dieren.
Als God dat alles ziet, voelt Hij zich diep gekwetst en heeft Hij er spijt van dat Hij de mensen heeft gemaakt. Hij besluit de aarde schoon te spoelen en met Noach en zijn gezin een nieuwe start te maken [Genesis 6:5-8]. Het is de enige manier om het sabotageplan van Satan ongedaan te maken. Want het was uiteraard Satan die de afvallige zonen van God ertoe had verleid de mooiste dochters van de mensen tot vrouw te nemen en bij hen kinderen te verwekken.
Op een vergelijkbare manier had Satan ook Eva verleid om van die smakelijke vruchten te nemen en kennis te verkrijgen van goed en kwaad. En Satan was niet vergeten wat God toen tegen hem had gezegd, namelijk dat een Nazaat van de vrouw zijn kop zou verbrijzelen [Genesis 3:15, NB].
Het nageslacht van de vrouw zou hem dus vriendelijk gezind moeten worden, anders zou het hem fataal worden. En hoe kon hij dat beter bereiken dan door het nageslacht van de vrouw te vermengen met de zonen van God die afvallig waren geworden en zijn kant hadden gekozen? Via deze genetische manipulatie meende Satan Gods heilsplan voor de wereld te kunnen saboteren. Want uit een demonisch geslacht zou God immers niet de door Hem uitverkoren Redder kunnen en willen voortbrengen [Psalm 2:7; 1 Petrus 3:19-20].
De volken en hun goden
Na de zondvloed verdeelt God de mensheid in zeventig volken [Genesis 10] en stelt Hij hun grenzen vast. Niet naar het aantal nazaten van Israël, zoals onze vertaling leert, maar naar “het aantal zonen van God” [Deuteronomium 32:8-9], zoals de Septuaginta en een Qumran-handschrift leren.
Als we psalm 82 aandachtig lezen, dan lijkt het dat de zonen van God – die in deze psalm ook ‘goden’ [elohiem] worden genoemd – met hun engelenmachten het opzienerschap hadden gekregen over de zeventig volken, dat ze toezicht moesten houden op de machthebbers en moesten voorkomen dat heersers hun volken zouden onderdrukken en dat leiders hun macht zouden misbruiken [Mattheüs 20:25].
Zeer waarschijnlijk zijn het deze zonen van God die in de oudheid door de volken als goden werden aanbeden, met alle daarbij bijkomende rituelen, magie en mythen. Bij veel volken belichaamden de zon, de maan en de sterren hun goden, zodat ze ook deze hemellichamen vereerden.
Uit psalm 82 weten we dat de zonen van de Allerhoogste hun plichten verzaakten, hun verantwoordelijkheden ontliepen en het tegenovergestelde deden van wat God hen had opgedragen. Daarover zingt Asaf:
Psalm 82 – God staat op in de hemelse raad, Hij spreekt recht in de kring van de goden: ‘Hoe lang nog oordeelt u onrechtvaardig en kiest u partij voor wie kwaad doen? Doe recht aan weerlozen en wezen, kom op voor verdrukten en zwakken, bevrijd wie weerloos zijn en arm, red hen uit de greep van wie kwaad wil. U toont geen inzicht, geen begrip, en doolt in duisternis rond, de aarde wankelt op haar grondvesten. Ooit heb ik gezegd: “U bent goden, zonen van de Allerhoogste, allemaal.” Toch zult u sterven als mensen, ten val komen als aardse vorsten.’ Verhef U, God, spreek recht op aarde, alle volken behoren U toe.
Israël, het eenenzeventigste volk
Als God ziet dat opnieuw alles fout dreigt te gaan en geen van de volken Hem nog bijstaat [Jesaja 63:3], besluit Hij een eenenzeventigste volk te formeren: Israël. Uit dát volk – nota bene het kleinste van alle volken op aarde [Deuteronomium 7:7] – zal God de door Hem uitverkoren Redder voor de wereld [Jesaja 49:6; 1 Timotheüs 2:4] doen voortkomen. En daarom zal Israël, anders dan alle andere volken op aarde, Zijn kostbaar bezit zijn en geheel aan Hem gewijd zijn [Deuteronomium 7:6, 14:2]. Mozes, Israëls grootste profeet, leert het volk dat dit niet iets vrijblijvends is:
Deuteronomium 4:19-20 – En als u omhoog kijkt en de zon, de maan en de sterren ziet, al die lichten aan de hemel, laat u er dan niet toe verleiden daarvoor neer te knielen en te vereren wat de HEER, uw God, voor de andere volken op aarde heeft bestemd. Want u bent door de HEER uitgekozen en uit de smeltoven van Egypte weggehaald om Hem als Zijn eigen volk toe te behoren, zoals nu het geval is.
Geliefde Zoon
Uit dat eenenzeventigste volk, dat de HEER van de hemelse machten met het oog op Zijn majesteit heeft geschapen, gemaakt en gevormd [Jesaja 43:7], zal Hij de “Redder van de wereld” [1 Johannes 4:14] laten voortkomen: Zijn geliefde Zoon, in wie Zijn luister schittert, door wie en voor wie Hij alles heeft geschapen, Zijn evenbeeld [Psalm 2:7; Lucas 1:26-35; Hebreeën 1:2-4; Kolossenzen 1:15-17], die al bij Hem woonde toen hemel en aarde nog niet bestonden [Johannes 17:5; Openbaring 3:14].
Spreuken 8:22-31 [NBV/EV] – De HEER heeft Mij vóór al het andere verworven. Toen Hij Zijn scheppingswerk begon, riep Hij eerst Mij. Vanaf het begin der tijden ben Ik gezalfd geweest, vanaf het begin, vanaf de tijden voordat de aarde er was. (…) Ik was erbij toen Hij de hemel zijn plaats gaf en een cirkel om het water trok, de wolken aan de hemelkoepel plaatste, de oceanen bruisend op liet wellen, toen Hij aan de zeeën grenzen stelde, het water met Zijn woord zijn plaats gaf, de fundamenten van de aarde legde. Ik was Zijn lieveling, een bron van vreugde, elke dag opnieuw. Ik was altijd verheugd in Zijn aanwezigheid, vond vreugde in Zijn hele aarde en was blij met alle mensen.
Door Zijn Zoon, uniek in Zijn wezen, zou God de verstoorde relatie met alle mensenkinderen herstellen, hen redden en hen de waarheid leren kennen [1 Timotheüs 2:4]. Aan Zijn geliefde Zoon zal de Vader de volken in bezit geven, de einden der aarde in eigendom [Psalm 2:8]. Aan Hem zal de Vader alle macht toevertrouwen, in hemel en op aarde [Mattheüs 28:18].
Maar om dat alles mogelijk te maken moest Zijn Zoon mens worden, zou Hij, als enige van alle zonen Gods, geboren moeten worden en zo Gods eniggeboren Zoon genoemd worden [Johannes 1:18, 3:16, 3:18; 1 Johannes 4:9].
Het is het Joodse meisje Miriam [Maria] dat de eer krijgt Gods Zoon te baren, nadat “de kracht van de Allerhoogste” haar als een schaduw heeft bedekt [Lucas 1:34-35]. God zelf is de verwekker van het kind [Psalm 2:7], dat daarmee Zijn DNA draagt. En zoals de engel Gabriël haar heeft opgedragen, noemt Miriam het kind: Jeshua, wat in het Hebreeuws ‘redding’ betekent.
Met heel Zijn wezen verheerlijkt Jeshua Zijn God en Zijn Vader [Johannes 20:17].
Jesaja 61:10 – Ik vind grote vreugde in de HEER, Mijn hele wezen jubelt om Mijn God. Hij deed Mij het kleed van de bevrijding aan, hulde Mij in de mantel van de gerechtigheid (…)
En zoals de engel Gabriël beloofde, zal God, de HEER, Hem straks de troon geven van Zijn voorvader David. Dan zal Jeshua Koning zijn over het volk van Jacob en aan dat Koningschap zal geen einde komen [Lucas 1:31-33].
Licht voor de wereld
Maar omdat Jeshua het licht is voor de hele wereld [Jesaja 49:6; Johannes 8:12] en Zijn redding tot aan de einden der aarde zal reiken, zal Zijn Koninkrijk de hele aarde omvatten [Zacharia 14:9]. Daarvan getuigde onder meer de oude Simeon toen hij het pasgeboren kindje liefdevol in zijn armen hield:
Lucas 2:30-32 – Want met eigen ogen heb ik de redding [Jeshua] gezien die U bewerkt hebt ten overstaan van alle volken: een licht dat geopenbaard wordt aan de heidenen en dat tot eer strekt van Israël, Uw volk.
En daarom klonk Gods stem uit de hemel dat ieder naar Hem, Zijn geliefde Zoon, moest luisteren [Mattheüs 17:5]. Want Hij zou, zoals de profeten lang vóór Zijn komst naar de wereld hadden voorzegd, de wandaden van Zijn volk en die van de hele wereld op zich nemen en daarvoor met Zijn leven betalen. Langs die weg zou Hij een ieder rechtvaardigen [Jesaja 53] en bevrijden uit deze door het kwaad beheerste wereld [Galaten 1:4].
Kolossenzen 1:15-20 – Beeld van God, de onzichtbare, is Hij, eerstgeborene van heel de schepping: in Hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten, alles is door Hem en voor Hem geschapen. Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem. Oorsprong is Hij, eerstgeborene van de doden, om in alles de eerste te zijn: in Hem heeft heel de volheid willen wonen en door Hem en voor Hem alles met zich willen verzoenen, alles op aarde en alles in de hemel, door vrede te brengen met Zijn bloed aan het kruis.
Gods eniggeboren Zoon, Jeshua, zou de dood overwinnen en Hij heeft de dood overwonnen [Mattheüs 20:19; Lucas 9:22]!
En daarmee heeft Hij voor wie Hem liefhebben en op Hem vertrouwen de weg vrijgemaakt voor het eeuwige leven, een leven in Zijn komende Koninkrijk [Johannes 6:40].
Nog niet zichtbaar
Maar wat komen gaat, is nu nog niet zichtbaar [2 Korintiërs 5:7]. De afvallige zonen van God en hun engelenmachten doen, onder aanvoering van Satan, in toenemende mate hun invloed gelden op aarde. En daarvoor waarschuwt Paulus ons dan ook.
Efeziërs 6:12 – Onze strijd is niet gericht tegen mensen maar tegen hemelse vorsten, de heersers en de machthebbers van de duisternis, tegen de kwade geesten in de hemelsferen.
De onzichtbare oorlog die in de hemelse gewesten gaande is, wordt meer en meer manifest naarmate we dichterbij de wederkomst van Jeshua komen. Satan weet namelijk dat hem nog maar weinig tijd rest [Openbaring 12:12]. En daarom gaat hij rond als een brullende leeuw op zoek naar wie hij kan verslinden [1 Petrus 5:8].
Onder leiding van Satan zullen de machten in de hemel de volken en hun leiders op aarde steeds openlijker opzetten tegen het volk van Jacob, in een ultieme poging dit volk alsnog te verdelgen en zijn naam uit te wissen [Psalm 83:4-5]. Maar ondanks hun verwoede pogingen zullen hun boosaardige plannen tot niets leiden [Psalm 2:1], want “de goden van de volken” zijn voor de HEER “minder dan niets” [Psalm 96:5].
En dat zal ontwijfelbaar blijken wanneer de “Zoon van de Allerhoogste” – zoals de engel Gabriël voorzegde dat Jeshua genoemd zou worden [Lucas 1:32] – met de wolken des hemels en bekleed met macht en grote luister, zal wederkomen om af te rekenen “in de hemel met de machten van de hemel, en op aarde met de vorsten van de aarde” [Jesaja 24:21-22].
Voor de hemelse vorsten en hun leider betekent dit dat ze zullen "sterven als mensen, ten val komen als aardse vorsten" [Psalm 82:7; Ezechiël 28:11-19].
Jesaja 14:9-15 – Het dodenrijk beneden is in rep en roer om jou een ontvangst te bereiden: het wekt de schimmen voor je op van alle leiders van de aarde, het laat de vorsten van vreemde volken voor jou opstaan van hun troon. Hoor hoe zij je onthalen: “Nu ben jij even zwak als wij, je bent echt één van ons. Je pracht en praal, en de klank van je harpen, ze worden dit dodenrijk binnengebracht. Wormen zijn je bed, maden je deken.” O morgenster, zoon van de dageraad, hoe diep ben je uit de hemel gevallen. Overwinnaar van alle volken, hoe smadelijk lig je daar geveld. Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel, boven Gods sterren plaats ik mijn troon. Ik zetel op de toppen van de Safon, de berg waar de goden bijeenkomen. Ik stijg op tot boven de wolken, ik evenaar de Allerhoogste. Nee! Je daalt af in het dodenrijk, in de allerdiepste put.
Van de vorsten in de hemel en van de heersers op de aarde zal de Allerhoogste de hun toevertrouwde autoriteit afnemen en die geven aan Zijn eniggeboren Zoon, door wie Hij ons Zijn grootheid heeft laten zien [Psalm 2:7-9, 110:1-2; Johannes 1:14].
Daniël 7:14 – Hem worden macht, eer en het koningschap verleend, en alle volken en naties, welke taal zij ook spreken, dienen Hem. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit ten einde zal komen, Zijn Koningschap zal nooit te gronde gaan.
Lucas 1:33 – Tot in eeuwigheid zal Hij koning zijn over het volk van Jacob, en aan Zijn Koningschap zal geen einde komen.
Herinneren
Nederig, maar vrijmoedig, herinneren we als wachters de Vader dag en nacht aan die beloften [Jesaja 62:6-7], moedigen we Hem aan om ze in onze dagen in vervulling te laten gaan. Want dan zal de Vader, door Zijn Zoon, recht doen aan Zijn volk en aan allen die Hem toebehoren [Lucas 18:7]. Dan zal Jeruzalem Hem weer vreugde geven en Hem lof en roem brengen bij alle volken op aarde [Jeremia 33:9]. Dan zal het weer zijn zoals de Vader het bedoelde, toen Hij in en door en voor Zijn geliefde Zoon alles schiep.
Bas van Twist, oktober 2020
Heerlijk om hier weer aan herinnerd te worden . Bas bedankt. Zo zijn we toch nog met elkaar verbonden.
Zo zal het inderdaad worden